Schouderblessures
Schouderluxatie (uit de kom)
De schouder van een aanvaller is vooral kwetsbaar tijdens de uithaalbeweging van de worp, aangezien dit de meest instabiele positie is. De schouder bevindt zich hierbij in abductie, exorotatie en retroflexie. Als er op dit moment tegen de arm wordt geduwd (wat reglementair verboden is), of bij een val op de uitgestrekte arm, is de kans op een luxatie (volledig uit de kom) of subluxatie (gedeeltelijk uit de kom) met beschadiging van het labrum glenoidale groot. Ook bij de verdediger bestaat het risico op een luxatie of een subluxatie als hij zijn armen onvoldoende voor zijn lichaam houdt, waardoor de kracht om een inkomende tegenstander met een arm tegen te houden te gering is.
Voor de preventie van deze blessure zijn het spelen volgens de spelregels, een goede timing en een goede techniek, als ook een goede statische en dynamische kracht van de schouderspieren van belang.
Gezien de grote kans op een recidiverende (terugkomende) luxatie bij een sport als handbal is men bij een eerste luxatie momenteel geneigd bij jonge handballers direct een artroscopie (kijkoperatie) met operatief herstel van het letsel uit te voeren.
Luxaties en subluxaties die optreden zonder dat er sprake is van een duidelijk trauma, komen niet in aanmerking voor een artroscopie. Zij zijn meer het gevolg van dysbalans in spierkracht van de verschillende spieren van de rotator-cuff en bij deze sporters zal de nadruk op spierversterking en stabilisatie van de schoudermusculatuur moeten liggen.
Tendinitis (peesontsteking van de schouder)
Tendinitis ter plaatse van de schouder kan ontstaan door overbelasting. De pass en het schot op doel vormen de belasting voor het schoudergewricht tijdens de aanval. Het aantal passes per speler ligt tijdens een wedstrijd tussen 100 en 120.
Het aantal schoten op doel ligt voor een opbouwspeler tussen 15 en 20 per wedstrijd. Voor een cirkel loper en een hoekspeler ligt dit tussen 4 en 5. Het efficiencypercentage van een goede opbouwer is internationaal 50. Dit betekent dat 50% van de schotpogingen een doelpunt oplevert. Dit percentage ligt voor de hoeken en cirkels hoger. Tijdens een training is het aantal schoten op doel vele malen hoger.
Overbelasting van de pezen van de schouder kan bij een handballer ontstaan door:
- Onvoldoende techniek: als bij een sprongschot of strekworp de schouder onvoldoende wordt ingezet of als er onvoldoende lichaamsrotatie is, gaat een deel van de bewegingsketen verloren en neemt de snelheid van het schot af. Om dit te compenseren wordt meer met kracht vanuit de schouders en ellebogen geschoten, waardoor er een overbelasting van de pezen aan schouder en/of elleboog kan ontstaan;
- Beperkte beweeglijkheid in de schouder: de schouderinzet kan ook beperkt zijn door een bewegingsbeperking in de schouder;
- Instabiele schouder: overbelasting van peesaanhechtingen kan ook ontstaan als de schouderstabiliteit niet optimaal is door onvoldoende kracht van de rotator-cuff spieren.
Preventie is mogelijk door het aanleren van een goede techniek met inzet van de gehele bewegingsketen, het verbeteren van de beweeglijkheid in schouder en wervelkolom en spierversterkende oefeningen van de rotator-cuff.
Om de lichaamsrotatie optimaal te kunnen benutten is bovendien een goed ontwikkelde buikmusculatuur noodzakelijk. Deze vormt een belangrijk onderdeel van de werpketen.